Apotheek

De eerste dag van een nieuw jaar voelt alsof je alles opnieuw mag doen. Nieuw jaartal, nieuwe ronde, nieuwe kansen. Alles wat er was, verschraalt met het uitdoven van het vuurwerk en de lei is weer schoon. Nieuwe overtuigingen, nieuwe visies en nieuwe hoop. Dat wat ellendig was, nee nee, dat doen we niet meer, en dat laten we nooit meer gebeuren. 2012, be sweet to me. Schreef ik nog hoopvol, die eerste dag. Maar vervolgens bracht ik die dag door op de bank, snotterend en snuivend, met een verstopte neus en schrale keel en een pijnlijk hoofd. Zonder enige energie om de nieuwe overtuigingen en de enthousiast bedachte nieuwe visies tot me door te laten dringen. Sterker nog, die kwamen niet eens in me op. Happy 2012, laat maar zitten, dacht ik, ik laat die nieuwe overtuigingen tot het volgend jaar. Nieuwe ronde, nieuwe kansen.

Strepsils, anta-flu’s, paracetamollen, ibuprofens, celzouten nummer zeven, cranberry capsules, multivitaminen, roosvicés, appels, radijsjes, broccoli, vers geperste sinaasappels (ja, ik heb de hele f*cking juicer die zo verschrikkelijk is om af te wassen, zeker als je ziek bent, er nog zelfs voor uit de kast gehaald), lavendelolie in bad, eucalypthusolie erbij, citrosan voor het slapen gaan, thee met honing, thee met zoethout, thee met citroen, thee met munt (geen idee wat dat met je doet, die vind ik gewoon lekker), en al het voorgaande lijdzaam ondergaan terwijl een watje gedrenkt in olijfolie (of was het nou azijn) in mijn oor plakte, maar het mocht niet baten. “Nee”, zei mijn lichaam. “Je kunt mij voeren wat je wil, je kunt mij in bad leggen, je kunt doen alsof je mijn roep om aandacht niet hoort en hopen dat ik spontaan herstel als je vroeg gaat slapen, maar ik reageer lekker niet. Als je morgen wakker wordt, dan beziebel ik je gewoon weer, want ik doe lekker wat ik wil. Het is 2012, ik laat me niet meer door jou dichtgooien met rotzooi en ik laat me niet meer paaien door een beetje warm water met olie, of geperste sinaasappels en een beetje kruidenthee en o ja, haal dat vieze watje uit me. Hallo!”

Dus…

Dus bevind ik mij op een doordeweekse dag om kwart voor negen ’s morgens na een doktersbezoek in mijn auto, op de parkeerplaats voor de apotheek om mijn tien-daags penicillinekuurtje en mijn oordruppels op te halen.

Lamlendig, doch opgetogen door de redding die nabij is, in de vorm van de verlossende pillen die het volgens de dokter zouden gaan winnen van de eigenwijze ziekmakende cellen in mijn lichaam, stap ik de apotheek binnen.

Er zit een oude meneer met een grijze gleufhoed en een zwarte mantel voorovergebogen aan de tafel met gezondheidsinformatieboekjes. Naast hem op de rode klapstoeltjes zit een man van mijn leeftijd. Zijn donkere ogen volgen me wanneer ik van de automatische schuifdeur naar de balie loop. “Heb ik iets van je aan? Doe ik iets verkeerd?” denk ik nog. “Kijk voor je.” (Ja, ik ben ziek en heb geen zin in starende blikken waar ik iets achter moet zoeken. Nu even niet). Er staat een blonde mevrouw bij de crèmepjes en smeersels voor een jongere huid en haar dochter, eveneens met blond haar, dat ze draagt in vrolijke paardestaartjes vastgebonden met roze elastiekjes aan beide kanten van haar hoofd, kijkt me verlegen aan terwijl ze mama aan haar jas vastpakt. Mama kijkt even naar me op, en werpt haar blik dan weer snel terug op de verpakking van de antirimpelcrème in haar hand. Aan de balie staat een mevrouw met een wit schort met daarop een groen logo. Die slang weet je wel. Haar donker haar zit in het meest wanstaltige kapsel dat je kan hebben. Scheef. Asymmetrisch heet dat met een sjiek woord. Dat de ene kant van het hoofd meer bedekt is met haar, dan het andere, en dat het dan in van die speels bedoelde plukken alle kanten op steekt. Daarbij draagt deze dame een kleurrijke roze met zwart gevlekte bril, en heeft zij haar oogmake-up getracht op het geheel aan te passen. Roze ogenschaduw en dikke zwarte potloodlijnen benadrukken haar felblauwe ogen. De bijpassende roze lippenstift op haar dunne lippen maakt het plaatje af. Ik was al lamlendig, maar nu word ik helemaal niet vrolijk, omdat ik helaas – zo bevooroordeeld ben ik dan wel – nu al weet dat ik geen zin heb in een gesprek aan de balie met deze zogenaamd fleurig opgemaakte, asymmetrisch geknipte mevrouw die mij de les gaat lezen over de gebruikswijze van mijn pillen, waardoor ik dan weer geïrriteerd zou raken, omdat ik het heel moeilijk vind om mij de les te laten lezen, zeker als er een bijsluiter bij de pillen zit, die ik zelf ook wel kan lezen, en dat ik dan maar wat voor niks sta te koekeloeren en naar dat mens sta te luisteren met haar zogenaamd begrijpende blik en dat ik eigenlijk weg wil en dat ik dan niet meer weet op een gegeven moment hoe ik moet spelen dat ik vriendelijk kijk, dus dan kijk ik niet meer vriendelijk  en dat merkt die mevrouw dan en dan snauwt ze nog wat voordat ik helemaal opgefokt die apotheek weer verlaat en die mevrouw zal het vast zelf ook niet leuk vinden zo’n klant (of moet ik mezelf patiënt noemen) te hebben en al uitkijken naar een leuke blonde mevrouw met schattig kindje die gewoon gezellig antirimpelcrème wil afrekenen of een leuke meneer met mooie donkere ogen of een oude man met gleufhoed.

Enfin. Ik sta dus aan de balie, en fleurige mevrouw roept: “Nummertje vijf!!” Nummertje vijf? Afwachtend kijk ik in het rond. Eerst naar de oude man, die kijkt verveeld naar me op, dan naar de jongere man, die kijkt me vragend aan. Dan naar de blonde mevrouw, die blijft naar haar antirimpelcrème staren. Het kleine blonde meisje kijkt verlekkerd naar de drogisterij-verantwoorde zakjes drop in het rek. “Nummertje vij-hijf!!” schreeuwt fleurige mevrouw weer. Ik kijk haar vragend aan. “‘Moet ik een nummer hebben?” vraag ik overbluft, terwijl ik een fractie van een seconde denk dat ik in bananensplit zit. Fleurige mevrouw wijst naar het nummertjesding dat bij de automatische schuifdeur staat. Ik ben er met totale onopmerkzaamheid volledig aan voorbij gelopen. “Ow!” roep ik. En ik denk, meent ze het nou echt? Ik kijk haar nog eens onderzoekend aan, of ik een cynische blik in haar ogen kan bespeuren. Of ze toch nog heel vriendelijk zal gaan zeggen: “Natuurlijk hoef je geen nummertje, geef me je receptje maar.” Maar ze blijft star naar me kijken, met haar handen op de balie steunend, wachtend tot ik aanstalten maak om de tien meter terug naar het nummertjesding te lopen, om een nummertje te trekken (ik vermoed nummer vijf) en dan weer de tien meter terug te lopen om het zojuist getrokken nummertje bij die andere vier in het oranje plastic curverbakje te deponeren. Ik kijk haar vermoeid aan. En loop naar het nummertjesding, terwijl ik denk: ok, het is kwart voor negen in de ochtend, er bevinden zich drie mensen in de apotheek. Die hebben dus respectievelijk nummertje twee, drie en vier. Nummer één is al geholpen vandaag (goed hoor!) en ik ben dan nummer vijf. Ik sta hier niet voor niets, ik voel me lamlendig, dus ik wil gewoon mijn pillen en mijn oordruppels en ik zou bovendien nu eigenlijk aan het werk moeten zijn, dus ik heb geen zin om lang te staan wachten, en ik ben aan de beurt, zo begrijp ik uit de verveelde blikken van mijn medepatiënten, maar mevrouw Fleurop heeft echt dat stom papiertje nodig anders helpt ze me niet. Dit kan toch niet waar zijn….

Bij het nummertjesding aangekomen krijg ik de schrik van mijn leven. Er zitten geen nummertjes meer aan om te trekken. Ik zie geen papier. Alleen maar een leeg nummertjesding. Dus ik zeg verschrikt: “Er zit niks meer in! Het papier is op!” Mevrouw Fleurop schudt haar hoofd en zucht een keer diep, voordat ze achter haar balie vandaan komt en driftig naar me toe loopt. Ze kijkt naar het nummertjesding, dan naar mij en ze klapt handig het bovenste gedeelte open. “Het zat vast,” zegt ze afkeurend. “O”, antwoord ik en ik staar vervolgens ongegeneerd naar haar zwart-roze gevlekte bril die ze op het puntje van haar neus zet. Ze trekt het papier recht, sluit het klepje weer en zegt: “Je kan.” Even driftig als ze kwam, loopt ze weer terug naar de balie. Ik trek gauw mijn nummertje (eureka, ik heb nummer vijf!!), en ik bedwing de neiging om er nog eentje te trekken (want wat zou ik graag nummer zes voor haar neus neer leggen), maar laat ik het mezelf niet te moeilijk maken. Met het felbegeerde papiertje in mijn hand schrijd ik terug naar de balie. Mevrouw Fleurop is not amused. Ik wist gewoon dat wij geen vriendjes gingen worden. Ik wist het.

Ik leg het nummertje in het bakje en overhandig mevrouw Fleurop mijn recept. Ze leest het snel en verdwijnt dan door de klapdeuren. Een paar minuten blijft ze weg en ik wacht geduldig en kijk hoe nummertje zes de apotheek betreedt en net als ik straal langs het nummertjesding loopt. Zal ik haar behoeden? Denk ik nog. Maar daar is mevrouw Fleurop weer met haar nerveuze tred. Terwijl de klapdeur nog achter haar naklappert zegt ze: “Die oordruppels, die hebben we niet, die kun je overmorgenvroeg pas ophalen.” Het zal toch niet waar zijn, ik heb nu oorpijn! En best veel. Laat die druppels maar zitten, denk ik. Die penicilline-kuur zal wel volstaan. Alsof ik overmorgen nog eens terugkom.

Ik kijk mevrouw Fleurop vriendelijk aan en vraag: “Als ik die druppels overmorgenvroeg kom ophalen, moet ik dan weer een nummertje trekken?” Mevrouw Fleurop kijkt me verbouwereerd aan, geeft me dan haar meest fake-ogende glimlach en zegt voldaan en weltevreden: “Ja.”